De eerste vorm van bankbiljetten, de zogenaamde wissels, waren een oplossing voor risicovolle goudtransporten. Deze wissels stonden op naam van de houder en waren te ruilen voor goud. De wissels waren uiteraard veel eenvoudiger te vervoeren dan grote hoeveelheden goud. Ook het systeem met wissels was gebaseerd op vertrouwen. De houder vertrouwde erop dat de bankier zijn belofte kon nakomen en inderdaad de juiste hoeveelheid goud beschikbaar hield voor de houder.
In de praktijk werd de fysieke opvraag van goud steeds minder gangbaar. Men kon net zo eenvoudig de houder van de wissel aanpassen en zolang de reputatie van de bank intact bleef was het opvragen van goud steeds minder noodzakelijk.
Op een bepaald moment is het idee ontstaan bij bankiers om meer biljetten uit te lenen dan de hoeveelheid goud in de kluizen eigenlijk toe zou staan. De bankiers gingen er in dit geval van uit dat – zoals in de praktijk bleek – de hoeveelheid opgevraagd goud slechts een fractie zou zijn van hetgeen in totaal aanwezig zou moeten zijn in de kluis van de bank. Naar schatting werd er tenminste tienmaal de hoeveelheid goud uitgeleend die werkelijk aanwezig was, waardoor de bank uit het niets waarde creëerde.
Centrale banken kregen op deze manier een steeds grotere rol in de wereldeconomie. Zij konden immers de economie sturen door de geldhoeveelheid die in omloop is te bepalen. Wanneer er weinig geld in omloop is, komt de economie tot stilstand (stagnatie) terwijl bij een grote hoeveelheid geld in omloop er sprake is van inflatie of zelfs hyperinflatie. Goederen, waarvan de waarde per definitie wordt uitgedrukt in geld worden eenvoudig gesteld minder waard, omdat er meer geld in omloop is.
Fiduciair geld is geld waarbij de waarde niet is gebaseerd op een onderliggende materie als goud of zilver, maar enkel op vertrouwen. Het vertrouwen dat met dit geld goederen en diensten verhandeld kunnen worden. De nominale waarde is dus niet langer gebaseerd op een bepaald gewicht en gehalte goud of zilver, maar op het vertrouwen dat bestaat voor dit geld.
In veel gevallen is fiduciair geld een wettig betaalmiddel. De overheid garandeert in dit geval de waarde van het geld, waardoor er vertrouwen onder de gebruikers bestaat. In het geval dat fiduciair geld een wettig betaalmiddel is wordt er ook wel gesproken van fiat geld (fiat money). De overheid heeft de taak om de beschikbare voorraad geld die in omloop is in pas te laten lopen met economische groei.
In Amerika was de Dollar tot 1971 gedekt door goud. Er werd gewerkt met een goudstandaard, waardoor een ieder wist dat elke uitgegeven dollar garant stond voor een bepaald gewicht in goud. Richard Nixon besloot, destijds president van Amerika, besloot echter af te stappen van de goudstandaard. Op deze manier kon hij onbeperkt geld bijdrukken, zonder dat er nog een bepaald gewicht goud als onderpand aanwezig was. Het gevolg van het bijdrukken van bankbiljetten was dat er een periode ontstond van grote economische onrust. Grote uitgaven die normaal niet gedaan konden worden betaald, zoals de Vietnam oorlog, werden mogelijk en de goudvoorraad van Amerika liep in een rap tempo af.
Tegenwoordig is wereldwijd fiduciair geld heel gebruikelijk geworden. Zowel in Europa als in Amerika wordt er met regelmaat een nieuwe ronde van “geld drukken” georganiseerd om zo de economie lopende te houden. In werkelijkheid worden er geen biljetten meer gedrukt maar gaat alles tegenwoordig digitaal. Er worden zo feitelijk nieuwe schulden gecreëerd om bestaande schulden mee te financieren
“Fiat money has no place to go but gold”
– Alan Greenspan, 2010